Voorkeurshouding
We spreken van een voorkeurshouding als de baby
- driekwart van de tijd het hoofd naar één zijde gedraaid heeft
- het volgen met ogen en hoofd naar de niet-voorkeurszijde onvoldoende is (vanaf 8 weken)
- de beweeglijkheid van de nek normaal is (wanneer de baby begeleid wordt bij het draaien van zijn hoofd) (Boere-Boonekamp, Pediatrics 2001)
Gevolgen van de voorkeurshouding
De schedel van de baby is in de eerste levensmaanden relatief zacht. Een voorkeurshouding kan er toe leiden dat het hoofd aan een kant afplat en daardoor scheefgroeit. De afplatting kan zich schuin achter (plagiocephalie) of middenachter (brachycephalie) bevinden. Bij plagiocephalie is er vaak sprake van een asymmetrische stand van de oren: één oor is naar voren en soms wat lager geplaatst en kan afstaan. Het voorhoofd en de wang aan dezelfde zijde kunnen eveneens naar voren staan. Als de voorkeurshouding langer aanhoudt kan asymmetrie in het gezicht ontstaan. (Boere-Boonekamp 1997, 2001)
Plagiocephalometrie
Plagiocephalometrie (PCM) is een meetmethode waarbij met behulp van een bandje thermoplast (speciaal plastic) een precieze afdruk wordt gemaakt van de omtrek van het hoofd in het horizontale vlak. Hierdoor kan bij baby’s met een voorkeurshouding en een afplatting van het achterhoofd de vorm van het hoofd precies in kaart worden gebracht en vervolgens de verandering qua vorm worden gevolgd in de loop van de tijd. Plagiocephalometrie is een methode die niet belastend is voor de baby en die net zo effectief is in het opsporen van schedelvervormingen als de gouden standaard, een driedimensionale CT-scan.
Behandelen
Dr. Leo van Vlimmeren (kinderfysiotherapeut) heeft aangetoond dat kinderfysiotherapie effectief is bij baby’s met een voorkeurshouding en plagiocephalometrie. Hij volgde 400 baby’s vanaf de geboorte tot de leeftijd van een jaar. Op de leeftijd van 7 weken hadden 65 baby’s een voorkeurshouding, met daardoor een grotere kans op een scheef hoofd. De helft van deze baby’s kreeg kinderfysiotherapie en had op de leeftijd van 6 en 12 maanden een minder scheef hoofd dan de niet-behandelde baby’s. Kinderfysiotherapie bestond uit het geven van positionerings-, hanterings- en oefenadviezen aan de ouders. Zij moesten hun baby op verschillende manieren oppakken en dragen, het afwisselend op de linker- en rechterarm voeden en het kind zo vroeg en zo lang mogelijk, onder toezicht op de buik laten liggen. Van Vlimmeren adviseerde ouders om de baby, als hij wakker is, al in de eerste week na de geboorte meerdere malen per dag op de buik te leggen. In het begin een paar minuten per keer en vervolgens steeds langer. (UMC Utrecht)